Foto: Poëziecentrum

29.08.2020

Nieuwe poëzieles voor 2e en 3e graad: interview met auteur José Vandekerckhove

De eerste schooldag is het ideale moment om leerkrachten inspiratie mee te geven om met poëzie aan de slag te gaan in de klas. José Vandekerchove, zelf  gewezen leraar Nederlands, lector Nederlands aan de SLO van de KULeuven en pedagogisch begeleider Nederlands maakte De antipoëziedictator, een lesbundel voor leerlingen van de tweede en de derde graad secundair onderwijs van ASO, TSO en KSO waarin ze aan de hand van klasopdrachten drie gedichten moeten redden van de ondergang in een dystopsiche toekomst. Wij stelden de auteur van de lessen enkele vragen.

P-C: De Antipoëziedictator is een van jouw favoriete literaire projecten. Kun je kort uitleggen waarom?

JV: Literaire projecten die aanslaan bij leerlingen laten leraren meestal zelf met een gevoel van tevredenheid achter. De leerlingen ervaren het als iets speels en ze reflecteren op wat ze zelf goede poëzie vinden. Ze kunnen er ook hun creativiteit in kwijt en het gebeurt niet zelden dat een leerling de dag na het project opduikt met een T-shirt of ‘marcelleke’ waarop hij/zij een paar verzen geschreven heeft.

 

P-C: Heb je door de jaren ervaren dat jongeren meer of minder interesse voor poëzie tonen?

JV: Over het algemeen wordt er in het onderwijs en ook in de maatschappij veel meer aandacht besteed aan het verhaal dan aan de poëzie. De leerlingen hebben dan ook een veel grotere epische dan lyrische bagage. Ze krijgen leeslijsten op school waarin vrijwel altijd poëzie ontbreekt. Ze lezen in de krant over literaire prijzen zoals de International Booker Prize 2020 die gewonnen werd door Marieke Lucas Rijneveld. Over poëzie lezen ze veel minder. Deze gereduceerde ‘toegankelijkheid’ is mee de oorzaak van “onbekend is onbemind”. Maar als je de deur van de poëzie opent, met de juiste sleutel, dan gaat voor hen telkenjare weer een wereld open.

 

P-C: Welke dichters blijven favorieten bij de leerlingen?

JV: Dat is zeer afhankelijk van de individuele leerling, van de bereidwilligheid om de wereld van de poëzie af te tasten. Op school komen ze in contact met een aantal canondichters. Van Ostaijen, T’Hooft, De Coninck zijn namen die ze kennen. Afhankelijk van hun leerkrachten leren ze ook andere en jonge dichters waarderen. Veel hangt ook af van de intensiteit waarmee de leerkracht zich achter poëzie schaart. Persoonlijk heb ik altijd een zeer goede respons gehad op ‘De Bult Spreekt’ van Elsschot.

‘Ik ben de bult, de rammelkast, de knobbelvent …’; Maar wat als die fysieke bult nu de last wordt om ‘vreemdeling’ te zijn in België die daardoor  zonder die fysieke bult ‘de dwerg wordt die ’t hoofd omhoog moet steken’? Zo merk je dat een gedicht dat tot de leerlingen doordringt de interesse voor een dichter sterk kan doen toenemen.

 

P-C: Wat kan je een leerkracht aanraden die ‘poëzievrees’ heeft?

JV: Leraren hebben weleens didactische poëzieangst. Ze weten niet altijd wat ermee aangevangen in de klas. Ze vrezen bovendien dat leerlingen niet bereid zijn in het verhaal mee te gaan. Soms is dat ook zo. Een leerkracht die poëzievrees heeft, moet vooreerst zelf in de waarde en zin van poëzie geloven. Je kunt er inderdaad niet mee naar zee zoals met een auto, maar poëzie roest dan ook niet. Een leerkracht die toont dat hij/zij in zijn/haar zaak gelooft en dat ook uitstraalt, heeft al half gewonnen spel. Een leerkracht moet indien nodig de uitdaging met de leerlingen aangaan en zeker vermijden poëzie in de klas te vermijden.

 

Wil je de lesbundel graag zelf gebruiken in de klas (of daarbuiten)? Vraag hier je digitale exemplaar aan!

Tags: Interview, Onderwijs