Foto: Paul Decloedt

30.03.2020

Aanstekelijke hoop: de lockdown van ... Joris Denoo

[...]
Ik ben besmet met poëzie.
Onder mijn vingers broeit een lichte koorts,
waarmee ik je graag aan wil steken,
zo, met liefkozende lippen.

uit 'Een aanstekelijke hoop' - Carl Norac, 2e gedicht Dichter des Vaderlands
Vertaling: Katelijne De Vuyst

De Corona-crisis stelt ons als maatschappij en als individu voor grote uitdagingen: Hoe organiseer ik mijn thuiswerk? Wat als ik economisch werkloos word? Hoe zorg ik voor een zinvolle tijdsbesteding voor mijn kinderen? Wat met vrienden en familieleden, ...

Ook dichters zijn mensen wier leven in een nieuwe realiteit is terecht gekomen. Wij vroegen een aantal van hen hoe zij dit alles ervaren. Aanstekelijke hoop wordt een serie met elke werkdag een aflevering. Een kort gesprek over de al dan niet poëtische werkelijkheid van vandaag.

Vandaag is het de beurt aan Joris Denoo. Joris Denoo debuteerde in 1977 met de bundel Een nerveuze alchemist. Sindsdien volgden nog een twintigtal bundels. Denoo is echter ook acties als prozaschrijver, auteur van jeugdromans en theatermaker. Zijn werk werd meermaals bekroond, onder meer met Vijfjaarlijkse Guido-Gezelleprijs.

P-C: Als je naast schrijven nog andere (beroeps)activiteiten hebt, dan moet je die wellicht nu reorganiseren. Welke impact heeft de huidige situatie op jouw werk?

JD: Momenteel verandert er niet zoveel voor mij. Ik was beroepshalve taaldocent aan de lerarenopleiding Vives, maar sinds enkele jaren van de actieve arbeidsmarkt verdwenen. Ik hou me verder onledig met voordrachten, lezen en schrijven. Het was, tot voor kort, vrij druk wat dat betreft. Dat valt nu plotseling allemaal stil. Toch onwezenlijk. Ik mis de mensen. Pianospelen op de laptop en bladeren in boeken zijn eenzame bezigheden.

P-C: Heb je nu meer tijd om te schrijven?

JD: Ik breng nog meer tijd dan voorheen tussen mijn letteren door. Mijn thuiswerkstek is waar mijn boom staat. Het is een notelaar. Ik heb er vanuit mijn werkkamer een mooi zicht op. Ik lees er de seizoenen en de windkracht aan af. Gelukkig is dat er nog. Een boom biedt troost. Mijn vulpennen en mijn laptop zijn binnen handbereik. Ik ben momenteel bezig aan een boek over een piepjonge Vlaamse zwemkampioene: mijn kleindochter Wilma van elf.

P-C: Heeft de Corona-crisis jou al geïnspireerd tot een gedicht of denk je dat dat in de toekomst nog het geval zal zijn?

JD: Het beest met de lelijke naam Corona zal me nu noch ooit inspiratie geven voor een gedicht. Zeker weten. Ik heb andere zaken aan mijn hoofd. In ditzelfde huis hier bieden we ook onderdak aan onze volwassen zoon, die al jarenlang door een koppige aandoening in een mijnenveld leeft. Hij kent lockdown als geen ander. Omwille van de pandemie en bijgevolg problemen bij de dagelijkse begeleiding hebben we hem uit zijn zelfstandig-begeleide comfortzone gehaald en hem hier weer bij ons in huis genomen. Hij bepaalt veel meer mijn schrijven dan eender wat, vaak onrechtstreeks. Mijn recentere gedichten weerspiegelen dat. De bundel Zwaartekracht, bijvoorbeeld.

P-C: Welke dichtbundel mag er mee in Corona-quarantaine?

JD: Mijn lectuur in deze stille tijden bestaat uit (zoals gezegd) mijn notelaar en vooral aparte gedichten. Ik ben geen bundelmens. Ik mag wel graag door bloemlezingen bladeren. Of door mijn hoofd. Mijn kampioen in Coronatijden: 'Een lege postbode verdrinkt in de landweg', van Hans Lodeizen.

Tags: Interview, Lockdown-serie