Foto: Poëziecentrum

07.08.2019

De zomer van ... Paul Demets

Voor de meeste mensen is de zomer synoniem van vakantie, terrasjes, reizen, … Zou dat voor dichters ook zo zijn of is de zomer voor hen net een druk seizoen met festivals en optredens? In de reeks “De zomer van …” vraagt Poëzie-Centraal tijdens de maand augustus een aantal dichters naar hun zomer-activiteiten.

Vandaag is het de beurt aan Paul Demets. Paul Demets is dichter en poëzierecensent. Hij debuteerde in 1999 met de bundel De papegaaienziekte, waarmee hij genomineerd werd voor de C. Buddingh’-Prijs en waarvoor hij de Prijs Letterkunde van de Provincie Oost-Vlaanderen won. Na een bibliofiel intermezzo, Vrees voor het bloemstuk (DRUKsel), volgde in 2011 zijn tweede bundel, De bloedplek. Voor deze bundel won hij in 2012 zowel de Herman de Coninckprijs als de publieksprijs voor het gedicht ‘Zonnehemel’. Ook zijn derde bundel, De klaverknoop (2018), was genomineerd voor de Herman de Coninckprijs en tevens voor de Paul Snoekprijs.

Paul Demets is sinds 2016 ook Plattelandsdichter van Oost-Vlaanderen.

P-C: Is de zomer een drukke periode voor jou? Lees je voor op festivals of dobber je gewoon ergens rond in een roze plastic flamingo?

PDM: Het liefst observeer ik het leven vanop een kleine afstand. Hoe een grootmoeder praat tegen haar kleindochter, wat een hond ruikt in de berm, hoe een fris glas witte wijn zweet, hoe alleen iemand kan zijn die de zonovergoten straat oversteekt, hoe een weg ruikt na de regen, hoe braambessen smaken, hoe iemand een tuinhuisje afbreekt. Voor die afstand is er meer tijd in juli en augustus. Of ik nu bij mij in de buurt ben, aan zee of in een Italiaans dorp: ik kijk, ruik, proef, voel en luister. Dat maakt deel uit van mijn blijvende zintuigelijke bijscholing. Ik heb daar mijn handen mee vol. En ook met het bezoeken van tentoonstellingen, het bekijken van films, het bijwonen van theatervoorstellingen in Oostende en het lezen van poëzie, romans en non-fictie. Want ik moet namelijk voortdurend kijken, lezen en nadenken om mijn kunststudenten in de School of Arts in Gent, waar ik lesgeef, te kunnen inspireren. Dat is heerlijk. Ik wil hen zoveel mogelijk proviand kunnen meegeven op de tocht die ze zelf als artistiek creatieproces afleggen. Ik heb graag volle handen.

P-C: Heb je in de zomer ook nog tijd om te schrijven of gaat je poëtische brein even  op slot?

PDM: Schrijven gebeurt in mijn geval tijdens het academiejaar altijd tussendoor. Op momenten dat ik er eigenlijk geen tijd voor heb. Op elk tijdstip van de dag, snel, maar net zo goed traag ’s avonds laat, als alles stilvalt. Aangezien het kijken, het ruiken, proeven, voelen en luisteren nooit ophouden, is dat ook met het schrijven het geval. De zomer is ook de tijd om overzicht te proberen te krijgen: zien of sommige gedichten en cycli bij elkaar passen. Ik moet vooral luisteren. Mijn gedichten hebben het voor het zeggen.

P-C: Welke dichtbundel mag er mee in de reiskoffer?

Opened ground, Poems 1966-1996 van Seamus Heaney. Onmisbaar zomervoer voor de plattelandsdichter in mij.

Tags: Interview