Foto: SamPol

09.08.2021

Zomerreeks Samenleving en Poëzie: Ik ben te angstig en te egocentrisch om de mensheid te redden - Delphine Lecompte

De Zomerreeks Samenleving & Poëzie is een samenwerking van Samenleving & Politiek , een politiek maandblad met een kritische en doordachte blik op de politieke actualiteit, en Poëziecentrum.Elke weekdag van juli en augustus kan je op de websites van Samenleving & Politiek en Poëzie-Centraal genieten van een nieuw gedicht met maatschappelijk-kritische inslag. In de week van 19 tot 23 juli presenteren we een aantal historische gedichten.


Ik ben te angstig en te egocentrisch om de mensheid te redden

 

Het spijt me dat je lijdt
Het spijt me dat je opgroeide in een kamer vol kooien met vogels
En dat je moeder geen wroeging had toen je tsjilpend werd gevonden
Door een stugge gedrongen welzijnswerker die je beter met rust had gelaten
Want je had een band gesmeed met de slimme beo’s en de zorgzame parkieten
Vooral met de beo’s, het spijt me dat je van diefstal wordt beschuldigd
Telkens je een klusje uitvoert in een herenhuis (het herenhuis van mijn moeder)
Terwijl de oudste dochter nochtans luid en klaar uitbazuint
Dat ze een onverbeterlijke kleptomaan is, in je thuisland was je een oogarts.

Maar geen hele goeie, je verprutste de oogpezen van de schepen van folklore
Daarom woon je nu hier, in België
Je had ook een opruiende website
België is dof, maar Moldavië was geen haar beter
Ik verbeter je: ‘Geen haar beter, dat wordt niet gezegd over landen.’
Maar plots ben ik niet zeker, en waarom zou ik pedant zijn
Tegen een sullige stukadoor? Tegen een in ongenade gevallen klokkenluider
En oogarts die werd opgevoed door sardonische schertsende beo’s en onnozele parkieten
Maar eind goed al goed: de stukadoor vraagt me ten huwelijk.

Het is een rare plek om iemand ten huwelijk te vragen: de opengesperde muil
Van een ondergrondse parkeergarage
Ik zeg: ‘Ja.’
Ik zeg: ‘Ik was eens met mijn moeder in Praag, in de tram moesten de grote mensen
Hun plaats afstaan aan de hele kleine kinderen, dat vond mijn moeder ontroerend.
Mijn moeder was zwanger maar nog niet lang, ze brak haar neus
In de buurt van een synagoge en later die dag picknickten we
Met kazen en perziklikeur aan een oever die industrieel maar toch idyllisch was.’

De volgende dag bel ik de Moldavische ex-oogarts op
En verbreek ik de verloving, zijn traumatische kindertijd tussen vogelkooien
Is niets voor mij, ik heb mijn eigen katjes te geselen
‘Wat ben je wispelturig en wreed,’ zeg ik tegen mijn spiegelbeeld
In een etalageruit waar prothesearmen en muziekdozen en opgezette wezels
Door elkaar gehusseld liggen en ik verzin een verhaal
Waarin een akelige nietsontziende sadistische makelaar
Een wezel loslaat in een blindencentrum en de wezel bijt erop los
Tot ik heroïsch tussenkom, maar dan is het al te laat.

Veertien blinden zijn hun armen kwijt
Gelukkig ken ik een necrofiele tegellegger die nog ergens op zolder
28 prothesearmen heeft liggen, en ik ken ook nog een gepensioneerde
Stierenvechter die muziekdozen verzamelt, tijdens het vastschroeven
Van de prothesearmen zorgen de muziekdoosdeuntjes voor broodnodige
Verstrooiing en luchtigheid, dat neemt niet weg dat ik slecht ben
Ik wees een stukadoor zonder prestige, zonder status, zonder respect
Af omdat ik niet hield van de plek waar hij me ten huwelijk vroeg.

Op de Woensdagmarkt discussieer ik met de ontslagen kraanmachinist
Over het meest ondergewaardeerde album van Pink Floyd
Volgens mij is het Atom Heart Mother
Volgens de ontslagen kraanmachinist is het Meddle
‘Heb je zin om de liefde te bedrijven in de wachtzaal van mijn kribbige
Dermatoloog?’ Vraag ik vriendelijk en een tikkeltje slaafs na de discussie
‘Nee, ik wil vanavond alleen zijn, kreeft eten en de zelfmoordlijn opbellen.’
‘Oké, ik begrijp het.’

Terug thuis besef ik dat ik nooit voldoende kracht zal hebben
Om de mensheid te redden
Ik denk aan de misantropische antipathieke Bernadette
Die een hond heeft geadopteerd uit Roemenië
Je mag hem niet aanraken, er zit voor eeuwig hagel in zijn flank,
Zijn oren zijn geperforeerd, hij is doof en incontinent, en hij dementeert
Ze noemt de hond sentimenteel: ‘Rémi de ruwe diamant, de zevenmast.’

Mensen zijn vreemd
Grillig, corrupt, koddig, plots vanuit het niets altruïstisch en barmhartig
Dan opnieuw cynisch en genadeloos
Ik drink een fles witte wijn en masturbeer in mijn douchecel
Met een lege brillenetui
Ik word huilerig en laat de douchekraan lopen om mijn tranen te verdoezelen
De ontslagen kraanmachinist belt me op
Ik zeg: ‘Ik ben de zelfmoordlijn niet, maar toch wil ik dat je blijft leven.’

De ontslagen kraanmachinist zegt: ‘Ik wil ook dat jij blijft leven.
Kom kreeft bij me eten.’
Ik loop naar het huis van de ontslagen kraanmachinist
Maar onderweg struikel ik over een volstrekt betekenisloze notenkraker
En ik kom lelijk ten val, de sullige Moldavische stukadoor raapt me op
Het is een evidentie voor hem, hij heeft al een nieuwe verloofde
Ze groeide ook op tussen rumoerige profetische omineuze vogelkooien.

 

Delpine Lecompte

Tags: Zomerreeks Samenleving & Poëzie